9. Tarieven

De Stand van de Jeugdzorg 2023

Terug naar het overzicht

9. Tarieven

De tarieven in de jeugdzorg zijn een veelbesproken onderwerp. Veel aanbieders beklagen zich over te lage tarieven die niet kostendekkend zouden zijn.

Gemeenten moeten weliswaar tarieven hanteren die in verhouding staan tot prijs en kwaliteit van de geleverde zorg, maar dit blijkt in de praktijk moeilijk omdat cijfers waar de tarieven op gebaseerd zouden kunnen worden, veelal ontbreken9.1. Gemeenten geven ook aan dat er te weinig inzicht in de kostprijzen is9.2. Gemeenten kijken als het gaat om de kosten van de jeugdzorg ook vooral naar de tarieven en minder naar de hoeveelheid en duur van de trajecten9.3. Het feit dat er ook rechtszaken gevoerd zijn over de onderbouwing van tarieven, leidt bij gemeenten bovendien tot onzekerheid9.4.

Aanbieders ervaren bovendien dat verschillende opdrachtgevers voor dezelfde zorg verschillende tarieven hanteren9.5. Dit is mogelijk omdat er geen landelijk inzicht in kostprijzen is. Onderzoek naar kostprijzen wordt derhalve veelal lokaal verricht, wat weer extra administratieve lasten met zich meebrengt, voor zowel gemeenten als aanbieders9.6. Het zou ook voorkomen dat jeugdigen binnen dezelfde behandelgroep dezelfde zorg krijgen met verschillende productcodes en daardoor verschillende tarieven9.7.

De kostprijs van jeugdzorgproducten wordt voor het grootste deel bepaald door personeelskosten. In 2020 maakten deze 71% uit van de totale lasten van de sector9.8. Indien hoger opgeleid personeel wordt ingezet zal de kostprijs derhalve hoger zijn dan wanneer lager opgeleid personeel wordt ingezet. Het inzetten van hoger opgeleid personeel zou wel effectiever kunnen zijn – en dus per saldo wellicht goedkoper – maar hier is geen onderzoek naar gedaan. Hoger opgeleid personeel wordt gewoonlijk vooral ingezet bij complexere zorg, waardoor de kostprijs daarvoor hoger ligt9.9.

Naast personeelskosten wordt de kostprijs grotendeels bepaald door de productiviteit en de overhead. Grotere aanbieders zullen gewoonlijk meer overhead hebben dan kleinere aanbieders en derhalve hogere kostprijzen. Dit is consistent met de constatering dat kleinere aanbieders betere financiële resultaten realiseren dan grotere aanbieders9.10. Aanbieders die ook zorg aanbieden vanuit andere wettelijke kaders zijn in staat om de overhead te financieren vanuit andere inkomsten dan jeugdzorg. Dit camoufleert dan dat de tarieven in de jeugdzorg ontoereikend zijn9.11.

Er zijn ook andere factoren van invloed op de kostprijs. Door tekorten op de arbeidsmarkt zijn aanbieders bijvoorbeeld genoodzaakt meer met ‘personeel niet in loondienst’ te werken, met hogere kosten tot gevolg. Deze zogenaamde PNIL-kosten stegen in 2019 met 6% en in 2020 met 7%. In 2020 namen de ‘gewone’ personeelskosten ook toe, met 4%, ten gevolge van nieuwe cao-afspraken9.12.

Daarnaast zijn er regionale verschillen in kostprijzen. Verschillende gemeenten hanteren bijvoorbeeld verschillende regels als het gaat om welke ingezette uren wel en niet onderdeel van de kostprijs mogen zijn. De kosten voor jeugdzorg met verblijf lopen uiteen omdat er grote verschillen in vastgoedkosten tussen regio's zijn9.13.

Er is momenteel een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'reële prijzen Jeugdwet' in voorbereiding die gemeenten verplicht hun prijzen op te bouwen met gebruik van in de AMvB bepaalde kostprijselementen. Veel deskundigen denken, op basis van een concept van deze AMvB, dat deze alleen niet voldoende zal zijn om tot reële tarieven te komen, omdat de AMvB vooral gericht is op de onderbouwing van de tarieven en geen aanknopingspunten biedt als er een verschil van mening is over inhoudelijke keuzes van een gemeente9.14.

Om het inzicht in tarieven bij aanbieders, gemeenten en overige betrokkenen te vergroten start de Jeugdautoriteit dit jaar de ontwikkeling van het Kennis- en Informatiepunt Tarieven. Doel van het Kennis- en Informatiepunt is kennis over tarieven te verzamelen en uit te dragen, kennis te vergroten met thematisch onderzoek en benchmarking, en – waar mogelijk – harmonisatie van tarieven te bevorderen en tariefdiscussies en -disputen in de sector te helpen voorkomen of te reduceren. Het Kennis- en Informatiepunt wordt ondersteunend en adviserend en nadrukkelijk niet normerend of bemiddelend.

Rechterlijke uitspraken over tarieven

De Jeugdwet schrijft geen tarieven voor. Het is de afgelopen jaren meerdere malen voorgekomen dat aanbieders naar de rechter stapten in het geval van onenigheid met gemeenten over tarieven. Uit de jurisprudentie die hieruit voortgekomen is, kan wel een toetsingskader afgeleid worden als het gaat om de voorwaarden waaraan voldaan moet worden bij het vaststellen van tarieven9.15.

  • Er moet een goede verhouding zijn tussen de prijs en de kwaliteit van de jeugdzorg. De prijs mag niet ten koste gaan van de kwaliteit.
  • Tarieven moeten gebaseerd zijn op gedegen onderzoek. Tarieven moeten herleidbaar zijn en tot stand komen in een transparant proces.
  • Concrete factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van tarieven:
    • de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;
    • de praktijk en de kostprijs van een redelijk efficiënt functionerende aanbieder; de tarieven hoeven dus niet voor iedere aanbieder kostendekkend te zijn;
    • specifieke omstandigheden van de regio waarin de hulp wordt verleend;
    • bepaalde organisatiespecifieke aspecten die een belangrijke impact kunnen hebben op de kostenopbouw, zoals bijvoorbeeld inhoud en complexiteit van de zorg, de kosten van vastgoed, de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, aanrijtijden bij crisis en bepaalde specialisaties.
  • Bij de vaststelling van de tarieven moeten gemeenten onderbouwen dat de tarieven voldoen aan de eisen. Daarbij dient inzicht verschaft te worden in de bevindingen en afwegingen bij het vaststellen van het tarief, zodat getoetst kan worden of voldoende rekening is gehouden met de hiervoor genoemde omstandigheden, zoals de organisatie-specifieke en regionale omstandigheden.

Van 29 oordelen in 23 uitspraken (een uitspraak kan meerdere oordelen bevatten) over tarieven werd een vordering van een aanbieder of aanbieders tegen een gemeente of gemeenten in 12 gevallen afgewezen. In vier gevallen werd geen eenduidig inhoudelijk oordeel uitgesproken en in 13 gevallen werd de vordering toegewezen.

Gevallen waarin een vordering werd toegewezen betroffen geschillen waar gemeenten niet aan konden tonen dat zij voldaan hadden aan de voorwaarden zoals hierboven geschetst. De rechter droeg in deze gevallen de gemeente(n) op om tarieven te hanteren in lijn met de Jeugdwet, zonder een uitspraak te doen over de hoogte van de tarieven. In een aantal gevallen werd de gemeenten specifiek opgedragen om kostprijsonderzoek uit te (laten) voeren.

Gevallen waarin een vordering werd afgewezen hadden vooral betrekking op zaken waar aanbieders vorderden om hogere tarieven te mogen declareren of een vergoeding voor overschrijding van een budgetplafond omdat zij meer kosten hadden gemaakt dan vergoed werden. De rechter aanvaardde in deze gevallen het standpunt van gemeenten dat aanbieders in kwestie akkoord gegaan waren met de geldende voorwaarden (tarieven, budgetplafond) en daar niet op terug konden komen.

De meeste geschillen hadden betrekking op P*Q bekostiging, slechts een enkel geschil betrof resultaatbekostiging. Geschillen betroffen allerhande vormen van jeugdzorg (jeugd ggz, ambulante jeugdhulp, dyslexiezorg, jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming- en reclassering). Er waren geen verbanden waar te nemen tussen vormen van jeugdzorg en de oordelen van de rechter.

Uit de accountgesprekken en casuïstiek van de Jeugdautoriteit

In meer dan de helft van de accountgesprekken (64 van 104) geven aanbieders aan knelpunten te ervaren rondom tarieven en administratieve lasten. Kostenstijgingen worden bijvoorbeeld niet of onvoldoende gecompenseerd (10 aanbieders). Dit kan gaan om kostenstijgingen door een nieuwe cao of toegenomen energielasten. Dit komt ook naar voren uit de rode draden uit de casuïstiek. Hier wordt, in lijn met de bevindingen uit de gespreksverslagen, gesignaleerd dat cao-afspraken en indicering een knelpunt zijn. Hierbij wordt ervaren dat dit probleem sinds eind 2021 is toegenomen. Daarnaast komt uit de casuïstiek naar voren dat gemeenten als decentrale opdrachtgever vervolgens worden geconfronteerd met forse kostenposten die niet gedekt worden door de bijdrage uit het gemeentefonds.