
Zorgen om het recht op jeugdbescherming
Interview met hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning
Hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning komt op voor kinderen en jongeren die in de knel zitten, en niet de bescherming en hulp krijgen waar ze recht op hebben. Sinds de decentralisatie maakt ze zich groeiende zorgen over de staat van de jeugdbescherming. Ze blijft zoeken naar mogelijkheden tot verbetering. “Voor de kleine groep met de zwaarste problematiek zou ik willen dat er vanuit de regering structureel aandacht komt.”
Wat waren in 2015 jouw verwachtingen van de decentralisatie?
“Ik dacht aan de ene kant: het is een goed idee om zo dicht mogelijk bij huis hulp te gaan aanbieden. Maar ik maakte me wel zorgen om de jeugdbescherming. Die zorgen zijn uitgekomen, want het gaat op dit moment slechter dan ik in mijn carrière van bijna dertig jaar heb meegemaakt. Daar dragen veel factoren aan bij, maar ik denk dat het voor een belangrijk deel te maken heeft met de decentralisatie en de Jeugdwet. In de kern gaat het erom dat we niet meer centraal aansturen wat ik als jurist zie als overheidstaak, namelijk kinderen bescherming bieden als hun ouders dat niet meer kunnen.”
"Het kan in het huidige stelsel gebeuren dat de kinderrechter een maatregel uitspreekt, die de jeugdbeschermer vervolgens niet kan uitvoeren."
Hoe is de jeugdbescherming daardoor in de knel gekomen?
“Je hebt twee routes binnen de jeugdzorg. Sommige ouders vragen vrijwillig om hulp of geven toestemming voor hulp die hun wordt aangeboden, bijvoorbeeld via meldingen van Veilig Thuis. En er is de jeugdbeschermingsroute, het gedwongen kader. Dan zegt de kinderrechter: dit kind heeft bescherming nodig en het gezin moet daaraan meewerken. De Gecertificeerde Instellingen voor jeugdbescherming hebben de wettelijke taak om dit uit te voeren.
Volgens de wet moet de jeugdbeschermer ook bepalen welke hulp een kind vervolgens nodig heeft, en de gemeente dient die toe te wijzen. De jeugdbeschermer is dus afhankelijk van de gemeente die de jeugdhulp inkoopt en betaalt. Dat is een lastig punt, want soms is het aanbod dat een gemeente heeft ingekocht niet toereikend. Of wil een jeugdbeschermer een kind op een bepaalde plek plaatsen, en zegt de gemeente: dat is te duur, doe maar extra hulp thuis. In zo’n geval moet de jeugdbeschermer opkomen voor het kind, maar dat zie je in de praktijk onvoldoende gebeuren.
Vanuit juridisch perspectief en vanuit kinderrechtenperspectief heb je ook te maken met rechtsongelijkheid door gemeentelijk beleid. Gemeenten hebben een beperkt budget, en moeten de jeugdhulp die ze inkopen verdelen over alle gezinnen. De Jeugdwet behandelt gezinnen allemaal gelijk, terwijl er bij hulp in het gedwongen kader doorgaans zwaardere problematiek speelt dan bij gezinnen die vrijwillig hulp aanvaarden.”
"Mijn belangrijkste zorg zijn de kinderen die het meest in de knel zitten, en die geen ouders hebben die voor ze op kunnen komen."
In 2015 omschreef je al wat de risico’s van de Jeugdwet waren voor kinderrechten en voor de juridische positie van jongeren.
“We hebben in Nederland het jeugdbeschermingsstelsel nu zo ingericht dat het kan gebeuren dat de kinderrechter een maatregel uitspreekt, die de jeugdbeschermer vervolgens niet kan uitvoeren. Of er is geen jeugdbeschermer beschikbaar. Als je een verdachte schuldig verklaart in het strafrecht en er is geen plek in de gevangenis, dan staat heel Nederland op z'n kop. Wat er gebeurt in de jeugdsector is misschien geen bedreiging voor de samenleving, maar wel voor het kind. En dat laten we wél gaan.
Een verkeerde aanname bij de decentralisatie was bovendien: we gaan de vraag naar jeugdhulp verminderen door de hulp dichtbij de burger aan te bieden. Maar er kwamen juist meer burgers met vragen, want ze kregen makkelijker toegang tot hulp. En dat zijn vaak de mensen die mondig zijn, met hulpvragen voor kinderen met wie het relatief best goed gaat.
Neem Amsterdam, daar is onderzocht wie de meeste jeugdhulp gebruikt. Het bleken de inwoners van Amsterdam-Zuid. Niet de mensen in de wijken waar vaker grote gezinsproblematiek speelt. Mijn belangrijkste zorg zijn de kinderen die het meest in de knel zitten, en die geen ouders hebben die voor ze op kunnen komen. Die zijn minder zichtbaar geworden.”
Welke lichtpuntjes zie je?
“Ik put hoop uit alle mensen die in deze sector werken, telkens een stapje in een betere richting proberen te zetten, en positief gezinnen blijven helpen. Dat vind ik ook het moeilijke aan dit soort interviews, ik wil niet dat een negatieve boodschap over de sector ertoe leidt dat nog minder mensen dit belangrijke werk willen doen. De professionals in de jeugdzorg en jeugdbescherming doen ongelooflijk goed werk, maar het stelsel en de wettelijke context maken dat zij niet kunnen doen wat ze willen en behoren te doen.
En ik heb gezien dat wetenschap iets kan betekenen voor de uitvoeringspraktijk. Samen met Adri van Montfoort schreef ik bijvoorbeeld over complexe scheidingszaken in de jeugdbescherming. Veel ex-partners kloppen aan bij de Raad voor de Kinderbescherming of de kinderrechter: ‘help ons, want ik wil dat de kinderen niet meer naar mijn ex gaan’, of ‘ik wil mijn kinderen zien’. Je ziet nu dat er kritischer wordt gekeken, en deze ouders meer richting vrijwillige hulp worden gestuurd. Zo kunnen we de beperkte capaciteit in de jeugdbescherming inzetten voor de kinderen die het meest in nood zijn, maar niet zelf vragen.”
"Om jeugdbescherming en jeugdhulp echt te verbeteren moet je over een regeertermijn van vier jaar durven en kunnen kijken."
Wat is er volgens jou nodig om positieve verandering teweeg te brengen?
“Ik hoop dat we richting centrale aansturing voor de zwaarste problematiek kunnen. Jeugdbescherming is een overheidstaak en ik zou die het liefst zo centraal mogelijk organiseren. Er ligt nu een wetsvoorstel waarbij we het weer binnen de jeugdregio's gaan organiseren. Dat kan, maar dan moeten er landelijk vastgelegde richtlijnen en uitgangspunten komen.
Want met de meeste kinderen en jongeren Nederland gaat het goed, maar voor de kleine groep die het hard nodig heeft zou ik willen dat er vanuit de regering structureel aandacht komt. Dat zijn kinderen in jeugdbescherming en kinderen die hoogspecialistische zorg nodig hebben, waar maar een paar plekken in het land voor zijn. En minderjarige migranten die naar Nederland komen en van de ene plek naar de andere moeten verhuizen. Ik hoop dat er vanuit de regering iemand opstaat die zich voor hen verantwoordelijk voelt, op langere termijn. Want om jeugdbescherming en jeugdhulp echt te verbeteren moet je over een termijn van vier jaar durven en kunnen kijken, en keuzes maken die over een regeerperiode heen gaan.”