2. Toename van de kosten

De Stand van de Jeugdzorg 2023

Terug naar het overzicht

2. Toename van de kosten

In tegenstelling tot de verwachting dat de Jeugdwet zou leiden tot een afname van de kosten voor jeugdzorg, bleek het omgekeerde het geval. Tussen 2015 en 2019 nam het aantal jongeren met jeugdzorg toe met 17% en het aantal jeugdzorgtrajecten met 20%2.1.

De kosten voor de jeugdzorg stegen in deze periode echter met 53%2.2. Dit betekent dat de kostenstijging niet volledig verklaard wordt door meer jeugdigen met zorg of meer zorgtrajecten, maar dat de kosten per jeugdige en per traject, bijvoorbeeld door achterblijvende uitstroom, hogere kostprijzen of duurdere vormen van zorg, ook fors toegenomen zijn2.3. Bij het laatste kan opgemerkt worden dat hier in voorkomende gevallen sprake kan zijn van zogeheten upcoding, waarbij zwaardere zorg wordt ingezet dan noodzakelijk is2.4.

Oorzaken van de toename

Een belangrijke reden voor de toename van de kosten is dat het gebruik van dure vormen van zorg, zoals specialistische jeugdzorg en jeugdzorg met verblijf, niet zoals verwacht is afgenomen terwijl het gebruik van goedkopere vormen van zorg, zoals ambulante jeugdhulp, wel is toegenomen2.5. Het netto-effect was dus een toename van de kosten in plaats van de beoogde daling2.6. Werd in de eerste jaren na de invoering van de Jeugdwet nog wel gedacht dat dit een tijdelijke kostenstijging zou zijn, het zogenaamde ‘boeggolfeffect’, bleek dit in volgende jaren niet het geval te zijn2.7. En zelfs indien de toename van goedkopere vormen van zorg wel zou leiden tot een afname van duurdere vormen van zorg, hoeven de totale kosten van een grotere hoeveelheid 'lichte' zorg niet noodzakelijkerwijs lager te zijn dan die voor een kleinere hoeveelheid 'zware' zorg2.8.

Een andere reden voor de toename van de kosten is dat gemeenten, hoewel sinds de decentralisatie verantwoordelijk voor de jeugdzorg, maar een beperkt sturend vermogen hebben aangezien aanspraken niet uitputtend beschreven zijn en aanbieders slechts indirect op kostenbeheersing aangesproken kunnen worden. Gemeenten dienen naast de zorginhoudelijke doelen van de Jeugdwet ook rekening te houden met het kostenaspect, maar in de uitvoeringspraktijk van jeugdzorgprofessionals spelen de kosten veel minder een rol2.9. Daarnaast is het zo dat gemeenten veelal geen goed zicht hebben op de vraag naar jeugdzorg2.10 en de jeugdzorg heeft ook meerdere toegangspoorten, zoals huisartsen en Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waar gemeenten geen invloed op hebben. De huisarts is landelijk de grootste verwijzer naar de jeugdzorg2.11. Het aandeel jeugdigen dat via de huisarts de jeugdzorg bereikt lag de afgelopen jaren op 35%. Het gebruik van de gemeentelijke toegang nam begrijpelijkerwijs toe van 11% in 2015 naar 30% in 2019 en ligt sindsdien rond een derde. GI's vormen de derde verwijzer met een percentage dat de afgelopen jaren iets onder de 10% lag2.12. Er zijn echter gemeenten waar bijna de helft van de zorgvragen de jeugdzorg bereikt via huisarts en GI’s2.13.

De grafiek toont de aandelen in de doorverwijzingen van de verschillende verwijzers naar de jeugdzorg in de periode 2015-2022. Doorverwijzingen door de huisarts namen in deze periode af van 40% tot 35%; doorverwijzingen door de gemeentelijke toegang namen toe van 13% tot 33%; doorverwijzingen door GI’s namen af van 12% tot 9%. Het aandeel van andere doorverwijzers bleef gedurende deze periode beneden de 10%.

Figuur 1. Toegang tot de jeugdzorg 2015-2022

Lees verder